Over Hobrede


We komen verschillende namen voor Hobrede tegen. Het werd ook wel als Hobree of Obreet geschreven. Oorspronkelijk heet het Dreyerhobreden, naar het dorp Drey en ook wel Vrei, dat zijn naam heeft verloren. De naam Drey verwijst naar drift bij het werkwoord drijven en dat voert naar de betekenis van “natuurlijke waterloop” waarin het water wegstroomt. De veenstroom Drei of Dray stroomt nu nog ten zuiden van Kwadijk. In een repertorium op leengoederen wordt de naam Dreye vermeld. Er wordt hier een perceel grond genoemd dat te Dreye was gelegen. De naam Hobrede wordt daarbij niet vermeld. Hobrede wordt in het boek “Waterland” van A. de Goede als vervoeging gezien van hoofdbreedte.

In dit gebied hield men er namelijk een andere wijze van verstoeling op na. A. de Goede schrijft in zijn boek “Waterland, de oorspronkelijke wijze van dijkzorg” noemde men dijken op zijn hobrede. De hobrede was de breedte, waarmee een perceel land tegen de dijk aanlag. Het smalle gedeelte van het land was dus het hoofd, de hoofdbreedte. Het gaat hier om de oudste vorm van dijkonderhoud. In het Fries wordt het woord hoofd afgekort als ho, zo ook “homan” = “hoofdman”.

Als men nu nog op de dijk van Oosthuizen naar Hobrede naar de richting van de sloten kijkt ziet men daar de kavels nog steeds haaks op de dorpsweg staan. De weg behoorde in het verleden tot de Nieuwedijk en nog steeds ligt de kopkant van de kavels evenwijdig aan de weg wat dus in het oudfries hobrede heette. De oorspronkelijke naam Dreyerhobreden zou kunnen inhouden dat de kavels met de kopkant aan de Drey grensden. Hoogstwaarschijnlijk lag de Drey waar nu ongeveer de Beemsterringsloot ligt.

Onder begeleiding van de Universiteit van Amsterdam heeft het Historisch Genootschap Oud-Quadyck een jarenlang onderzoek gedaan naar het laatmiddeleeuws dorp Drei. Meer informatie over dit onderzoek, waarop iemand van het Genootschap indertijd is afgestudeerd als archeoloog, treft u aan op: www.oud-quadyck.nl.

Bron: Historie Hobrede (gemeente Edam-Volendam)

Dijken volgens Hobrede:   

„Wien ’t water deert, / Die ’t water keert…”

In Katwoude volgde men – evenals in de Zeevang – een andere methode om de onderhoudsplichtigen aan te wijzen. Daar moest een landeigenaar alléén het stuk dijk onderhouden, dat aan zijn land grensde. Dus alleen de „weren” langs de dijk waren dijkplichtig. Op het land, dat verder van de dijk lag, rustte geen dijkplicht. Deze methode van verdeling van de dijklast noemde men: dijken volgens „hoofdbreedte” of „hobrede”.

Dit is een deel van een interessant artikel over hoe dijkbeheer rond het jaar 1600 werd gedaan. Dit is uit het archief van het Westfries Genootschap. Met dank aan Herman de Bruine, die dit aangeleverd heeft.